Bezit van grond en verjaring, wie stelt bewijst?

Geschreven door Thijs Liebregts
2 november 2018

Bewijs is cruciaal bij verjaringsgeschillen. Het aantonen en onderbouwen van stellingen leidt tot bezit en verjaring of juist niet. In het Nederlandse burgerlijk recht geldt als uitgangspunt: “Wie stelt bewijst”, volgens artikel 150 van het Wetboek van Rechtsvordering. Dit beginsel kan echter wijken als er bijzondere regels van toepassing zijn. Dat is bij verjaring van vorderingen met betrekking tot onroerende zaken het geval. Hierbij geef ik een korte toelichting aan de hand van recente jurisprudentie.

Houder wordt vermoed bezitter te zijn

Bij verjaring speelt in beginsel de volgende uitzondering op het genoemde uitgangspunt. Artikel 3:109 BW bepaalt dat wie houder is, als bezitter moet worden gezien. Dit houdt dus in dat bezit het uitgangspunt is en het aan de eigenaar is om aan te tonen dat er geen sprake is van bezit. Hiermee wordt dus géén juridisch oordeel gegeven, maar er wordt bepaald bij wie de bewijslast komt te liggen. Als de eigenaar onvoldoende bewijs levert dan blijft het bezitsvermoeden in stand.

Gebruiker moet met bewijs zijn bezit aantonen

Bij onroerende zaken ligt het echter anders. Het eigendom van onroerende zaken is vastgelegd in de openbare registers, die bij het kadaster zijn te raadplegen. In principe is dus voor iedereen duidelijkheid te verkrijgen over de eigendomssituatie. Deze omstandigheid leidt ertoe dat in de rechtspraak de vaste lijn is ontwikkeld dat artikel 3:109 BW niet van toepassing is bij onroerende zaken. Advocaat-Generaal Rank-Berenschot heeft dit in haar conclusie bij een arrest uit 2013 expliciet bevestigd. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch herhaalde dit in een recent arrest aan en gaf hier een toelichting op. Het hof sluit aan bij artikel 3:119 BW. Dat artikel bevat een tweede bewijsvermoeden, inhoudende dat de bezitter van een goed wordt vermoed rechthebbende te zijn. Bij dat artikel is wél nadrukkelijk een uitzondering gemaakt voor onroerende zaken. Deze uitzondering staat niet bij artikel 3:109 BW vermeld, maar wordt dus wél als zodanig toegepast.

Dit betekent dat de gebruiker zal moeten aantonen dat zijn gebruik als bezit moet worden aangemerkt. De eigenaar kan in principe volstaan met het ontkennen van dat bezit. Het blijft echter wel zo dat het gebruik naar de verkeersopvatting wordt beoordeeld. Alle omstandigheden die partijen aandragen zullen worden meegewogen en vaak zijn deze omstandigheden genoeg voor een rechter om een volledig inhoudelijk oordeel te geven.

Conclusie

Bewijs is bij een beroep op verjaring zeer belangrijk. Een beroep op verjaring moet zorgvuldig onderbouwd zijn en een verweer daartegen moet nadrukkelijk gericht zijn op de relevante feiten en omstandigheden van de situatie. Op deze website zijn de vereisten voor inbezitneming en verjaring eerder uiteengezet. Daarmee kunt u al een inschatting maken van uw rechtspositie. Een goede advocaat of jurist kan de relevante en irrelevante zaken het beste scheiden en het verschil maken indien het tot een inhoudelijke discussie komt.

LiebregtsLeistra

Waar kunnen we u mee helpen?

Contact